Een beeldje

Op een bakstenen torentje, in het Friese noorden van ons land, staat Het Vrouwtje van Stavoren. Een klein dametje met een hoge puntmuts dat met haar handen boven haar ogen naar de horizon tuurt. Ze ziet er trots en feestelijk uit, en lijkt te wachten op iemand die over de Zuiderzee aan moet komen varen. Iemand waar ze verschrikkelijk naar verlangt en die er ieder moment ineens kan zijn. Ik voel me verbonden met haar. Ook ik mis iemand, altijd al. Vroeger mijn vader, daarna een of twee geliefden en sinds kort mijn zoon. Al ligt hij naast mij in zijn bedje: ik mis hem sinds hij er is de godganse tijd. Mannen missen is een thema in mijn leven, en dit vrouwtje verbeeldt dat.

Behalve dan niet.

Het Vrouwtje van Stavoren is namelijk een ontzettende bitch. Want ze staat misschien wel te wachten, maar in haar verhaal niet op iemand maar op iets. Ze is schatrijk, haar man dood en ze verveelt zich te pletter. Ze geeft een schipper de opdracht het allerkostbaarste ooit ever te zoeken, want ze heeft alles al en dat is niet genoeg.
Voor de schipper geen peulenschil en na een lange omzwerving vindt hij in een ver exotisch oord het mooiste graan van de hoogste kwaliteit dat hij ooit heeft gezien. Geheel in zijn nopjes met deze vondst vaart hij volgeladen vrolijk terug naar Friesland.
De arme schipper: in plaats van dankbaar en enthousiast wordt het vrouwtje kwaad en ze eist dat het aan stuurboord ingeladen graan er aan bakboord vanaf gesodemieterd wordt. Het is voor de varkens niet eens goed genoeg! Een oude arme zwerver hoort dit en waarschuwt geschokt: ‘Dat moet je niet doen, karma en alles, straks zit je zelf te bedelen om brood.’ Maar de weduwe wrikt een knots van een gouden ring van haar vinger, schreeuwt: ‘Zo min als deze ring ooit terug komt zwemmen, zo min kan ik arm worden’ en ze pleurt hem in de Zuiderzee.
De rest is geschiedenis: de volgende dag al treft een van haar bedienden de ring in de buik van een vis; het startschot voor een ondergang van Bijbelse proporties. Haar pakhuizen vliegen in brand, haar schepen vergaan, alles gaat stuk en raakt kwijt en voor ze het weet zit ze te bedelen om een broodje. Waar het graan in zee was gestort, ontstaat een zandbank die de toegang tot de haven van Stavoren onmogelijk maakt. De stad verliest zijn handelspositie, de glorie vergaat. Op de zandbak groeit een grasje. Zo gaat dat, als je een onverantwoorde hebberige privileged bitch bent.

En daar voelde ik me dus zo verbonden mee, al die jaren. Als ik de betekenis niet te weten was gekomen, deze sage niet had gekend, dan liep ik nog steeds gênant tof over haar te doen. Want laten we wel wezen: ze is een boef uit de geschiedenis. En zo deelt de werkelijkheid altijd tikjes teleurstelling uit. Gelukkig is ze een verzonnen boef.

 

Column is eerder verschenen op Buitenkunst

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *